Awesome schram in mijn onderarm

Deze keer heb ik een lange broek aangetrokken. Ik weet nu: dat is goede voorbereiding. Ik stap resoluut de struiken in, die komen tot mijn knieën. Achteraan tegen de muur, precies waar we moeten zijn, staan hogere struiken en een sleedoorn met gemene doorns. Ik zak door mijn knieën en voel de waterdruppels van de struiken mijn oude spijkerbroek nat maken. Dan is het moment daar en ik kruip voorzichtig onder de hoge struiken. Met de zaklamp schijn ik voor me op de grond. Het is opletten geblazen voor de scherpe stekels die van alle kanten naar me prikken. Mijn voeten raken verstrikt in de takken op de grond, maar ik moet verder. Van de andere kant schijnt ook een lichtje op de grond. Als ik eens goed kijk, schiet ik in de lach. Midden in een woonwijk in Zoetermeer zit ik met twee mannen verstopt in de prikkelbosjes. Alle drie speuren we naar hetzelfde, alle drie worden we bijna gespiesd en alle drie laten we ons niet tegenhouden.
Het doel? Een zendertje vinden.

Een zender?

Ja, een zender.
De ontvanger geeft heel duidelijk aan dat het signaal uit deze bosjes komt, dus de zender moet hier liggen. Ooit zat de zender op een egel. Er is een fantastisch onderzoek gaande naar het gedrag van de egel. Zoetermeer is zo’n gemeente die zich terecht zorgen maakt en graag de leefomgeving voor de egel wil verbeteren. In Steenwijk doen ze het ook, maar dat is voor mij (als vrijwilliger) net een stukje te ver. Maar 40 minuten rijden om hierbij te helpen is natuurlijk peanuts voor zo’n egelfreak als ik.

Door de regenbui van die middag zijn de struiken nat. Het signaal kan daarom niet precies gelokaliseerd worden, omdat het water het signaal reflecteert. En daarom zit er niets anders op dan op onze knietjes de struiken uit te pluizen. Gelukkig is het nog niet donker, maar het is desondanks een flinke klus. De egel heeft het hier vast fijn gehad, goed verborgen. Maar waarschijnlijk is door de dichte begroeiing zijn zender afgegaan. Nu is hij weer een vrije egel. Na een uur vindt een van de mannen de zender, we zijn erg blij. Het is voor het eerst dat dit onderzoek in Nederland wordt gedaan. Daardoor was het lastig in te schatten hoe lang de zenders op de egel geplakt zouden blijven. Een egel zoeken is toch nét wat makkelijker dan een kleine zender.

Van de laatste egel is geen spoor meer vernomen. Een week later speurde ik met een andere ecoloog nogmaals. Na een uur zoeken in een woonwijk bleek het zwakke signaal dat we hadden opgespeurd afkomstig van stroomdraad rondom een vijver in een tuin. Een ander zwak signaal bracht ons naar SnowWorld en de groene omgeving daarachter. Het was zo donker dat ik wel een beetje zenuwachtig werd. Zonder zaklamp zagen we het pad niet eens. Samen op zoek, gespannen luisteren naar een mogelijk signaal, hopend op een egelteken van leven. Bijzonder om te doen.
Het is echt heel erg jammer voor het onderzoek, maar stiekem vind ik de verdwenen egel wel stoer. Hij gaat dus gewoon zijn eigen weg, zoekt zelf een fijn plekje, is kerngezond aan het rondsnuffelen. Beetje ondeugend. Zoals het hoort. Tenminste, als hij geen verkeersslachtoffer is geworden.

Het zoeken naar de egels was iets minder romantisch dan het beeld dat ik er vooraf van had. De eerste keer dat ik meeging kwam ik terug met een pijnlijke doorn in mijn vinger die er pas twee dagen later uitging. Ik moest er speciaal voor naar mijn moeder. Toen was ik iets minder goed voorbereid dan nu. Maar OH, het is zo geweldig en fantastisch en ik wil dit nog honderd nachten doen!!!!! Ik ben dankbaar dat ik het mee mocht maken. De kleine schram in mijn arm herinnert me aan de geweldige ervaring met de mannen in de prikkelbosjes. Ik wou dat hij groter was. Die schram maakt me echt blij.

Meer lezen?
https://www.egelwerkgroep.com/zenderproject
In Zoetermeer is het project uitgevoerd door de fijne mensen van Silvavir: https://www.silvavir.com/uniek-zenderonderzoek-egels/

Point Blur_Aug272020_121624

Zomerdip

Nooit begreep ik iets van de uitdrukking ‘winterdip’. De winter is toch heerlijk, dacht ik dan. Sneeuw is prachtig, ik kan er eindeloos van genieten. Het gekraak onder je warme sneeuwlaarzen. Vlokken die van heel hoog naar beneden dwarrelen, als speelse plukjes watten die je snoet strelen. En natuurlijk een witgekleurde wereld die betoverend is en zelfs de lelijkste huizen versiert. Ja, ik houd heel veel van de winter. En van de zomer heb ik altijd wat minder gehouden.

Een paar dagen warm weer is wel fijn. Maar ik moet zeggen: het loopt de laatste jaren de spuigaten uit. Deze temperaturen zijn ongehoord. Mensen gaan nogal eens ‘overwinteren’ en boeken een zonvakantie in december. Heel apart vind ik dat. Een paar jaar terug was ik met Peter in Lissabon en toen we terugkwamen, lag er sneeuw. Op mijn auto, die wachtte bij het vliegveld, lag zo’n 6 centimeter sneeuw. Ik was onwijs blij, alleen een beetje teleurgesteld dat ik het vallen van de sneeuw gemist had. Het is zo’n unicum. Net als het vroeger een unicum was dat het echt heet was. Dat waren soms maar een paar dagen. Toen was dat nog wel leuk. Maar nu zijn het wéken van hitte. En het probleem is: mijn lichaam is er niet op gebouwd en mijn goed geïsoleerde huis ook niet. In de winter ben ik daar natuurlijk wel blij mee, maar in de zomer niet.

“…en ondertussen maak ik me zorgen of iedereen om me heen niet smelt of verbrandt”

Om eerlijk te zijn: deze hitte maakt me erg ongelukkig. De hele dag doe je niets anders dan ramen open zetten en gordijnen dichtdoen aan de juiste kant van het huis voor de mogelijke afkoeling van een halve graad. Ik heb geen energie om de dingen te doen die ik graag wil, dus ik hang maar wat, en tel de dagen af. Ik controleer regelmatig het weerbericht en verlang naar die spatjes regen die ze over 5 dagen 30% kans geven te vallen. Ik ben chagrijnig en moe, ik heb geen honger, koken maakt het huis nog warmer. Ik heb hoofdpijn. De hele dag in een badje zitten is een keer wel leuk, maar dag in dag uit ronduit deprimerend. Binnen zitten met de laptop is te heet, maar buiten kan je je scherm niet zien. Schrijven is dus geen optie. Hangen. Op bed liggen in je nakie onder de plafondventilator en nog steeds zweten als een otter. Oh, en ondertussen maak ik me zorgen of iedereen om me heen niet smelt of verbrandt, of iedereen genoeg insmeert en drinkt, of ik zelf wel genoeg insmeer en drink en over de klimaatverandering die zichzelf niet duidelijker kan laten zien dan op dit soort dagen. Ik zit erover te denken om volgend jaar zomer een reisje Lapland te boeken. Om te overzomeren/ de zomer te overwinteren.

Ik verlang naar mijn truien. Heel diep en intens. En naar bibberwinters. En naar mijn schaatsen. En alles, alles, als het maar koud is. Dus nu:

Ik ga een ijsje eten, doei!

De coronatest

Mijn verstand weet het allemaal wel: het valt mee, het duurt niet lang en het is niet gevaarlijk. En toch, hoe nuchter ik ook ben, de spooky verhalen spoken toch door mijn hoofd als ik onderweg ben voor de coronatest. Natúúrlijk beschadigen ze mijn hersenvlies niet. En hoe pijnlijk kan het zijn? Maar mijn collega waarschuwde me gisteren nog: “Sterkte, die test is echt geen pretje”. Goh bedankt. Helpend, hoor.

En dan verschijnt er een geel bord langs de weg met daarop de tekst ‘corona drive in’. Oké, dat klinkt eigenlijk wel cool (ik heb gelijk honger). Ik volg de diverse borden tot ik een parkeergarage ingeleid wordt. Het is ook best wel spooky, eigenlijk. In zo’n donkere, kille hal laat ik mijn raampje zakken en er wordt me door een goed ingepakte dame een zakdoek aangeboden: “snuit je neus. Je mag de zakdoek thuis weggooien”. Ah fijn, ik ben zo verkouden en die gele snotjes mogen gewoon in mijn tas met me mee. Lekker wel. Na de check of ik ben wie ik ben, mag ik doorrijden naar twee vriendelijke vrouwen die gelijk uitroepen dat mijn auto zo vrolijk is. Dat stelt me gerust, dat ze gewoon lief zijn. En binnen no-time is de test voorbij. Een stokje in je keel en een stokje in je neus. Heel ver, ja. Maar niet tot aan mijn schedel en mijn hersenvlies. En ook niet tot ik overgeef, al scheelt het niet veel. Het is niet fijn, maar pijn doet het niet. En dan mag ik naar huis. Wachten op een telefoontje. En niksen. Tot die stomme verkoudheid over is. Maar ja, verkoudheid heeft iedereen weleens. En ik heb echt vrijwel niemand aangeraakt. Dus ik maak me geen zorgen of ik corona heb. Mijn verstand weet het allemaal wel.